Kabouter Peperknevel zat
op zijn bankje in de ochtendnevel.
Dromend keek hij voor zich uit.
Zag hij daar een Elf wandelen,
of was het fluite kruid.
Had zij vleugels van brocant?
Of was er iets met zijn ogen aan de hand.
Als betoverd bleef hij
kijken
naar die lange gouden haren.
Beschenen door de eerste ochtendstralen van de gouden voorjaarszon.
Zijn handen draaide in zijn knevel, alsof hij garen spon.
Langzaam schoof hij over 't bankje,
om te zien waar de Elf ging,
tot hij aan kwam bij het randje,
van zijn wankel elfenbankje.
Daar ging Peperknevel door
de lucht,
Viel op de grond en liet een zucht.
Dat was goed afgelopen gelukkig had hij niets gebroken.
Hij nam een duivels wandelstok,
die groeien overal in 't bos.
Van boven is die krom.
Dat gaf hem steun en daarboven,
kreupel lopen verbergen kon.
Zij vrouwtje kwam hem tegen
en zei "wat zie jij eruit"
"ik wilde bloemen voor je plukken” ,zei Peperknevel,
"een bosje fluitenkruid,
maar helaas lag er veel modder
en daarin gleed ik uit".
Thl1060911 Auteursrechten voorbehouden
volgens de wet