Op de drempel

Op de drempel***

Op de drempel der ingang van het wezen kijk ik naar het licht gebogen, glimmende,
zacht licht uitstralende oppervlak, de glinstering van gepolijst agaat overtreffend.
Dan wordt de ingang verlicht met een stralende helderheid,
die alleen met sterlicht te vergelijken is, flonkerend, uitnodigend.
Al toekijkend veranderen de lichten in een doordringend gevoel van agressie,
zoals die van een kat die de muis bezig houdt,
omdat deze nog niet moe genoeg is om zijn levenszorgen te vergeten en
het nog te vroeg is om enkel als voedsel te dienen.
Angstig kijkend in twee helgroene kattenogen,
die enkel een goedaardige ondeugendheid schijnen uit te stralen, gaat hij op in het spel.
De lichten aan de ingang hernemen hun oorspronkelijke twinkeling. Zou ik me binnen wagen?
Hetzelfde moment vervagen omtrekken,
de ingang wordt groot en onwezenlijk onder het gevoel al verdubbeld vooruit gestuwd te worden.
In tweevoud ga ik verder, m'n ene (een) ik iets overlappend voor m'n ander(e) uitgaand,
om met plots toenemende snelheid, die onschatbaar is,
in de onmetelijke groenlichtende ruimte tegen de achterwand te vervagen.
Als een met kristalluchters behangen spiegelpaleis neem ik vorm aan.
Schitterend, doch herkenbaar, spiegel ik me in de gehele omgeving, doch zonder resultaat.
Een gevoel van verbazing en verwondering vult me.
Om me heen is het alsof de kristalluchters hun schitterende klein noden een andere richting geven.
Intense lichtstralen vallen langs alle zijden terug.
Dan, als met een flits weet ik dat het licht vertrekt van mijn glinsterende oppervlak en als lichtstralen op me weerkaatst worden.
Een gevoel van erkenning gaat door me heen.
Wat is dat glinsterende oppervlak, waar ben ik...
Op hetzelfde ogenblik val ik in een ontzagwekkende diepte
als een meterslange kristalheldere waterfontein die zich met mij naar beneden stort,
terwijl hij flonkerend overeind blijft en een intens gevoel van vrijheid, zwevend in een kristallen graal, in me opwelt.
Stollende in zijn vorm wordt deze belevenis tot een glazen paleis met zijn kroonluchters,
zonder wezenlijk van vorm te veranderen.
Elke kroonluchter is deel van de fontein.
Zittend in het midden van de lelievormige ruimte schijn ik het uittredende licht te reflecteren.
Wie ben ik, wat is het uittredende licht?
Als in een grote filmzaal dooft langzaam alle licht.
Twee immens grote poorten worden geopend.
Als door een groot panoramabeeld kijk ik uit over lichtglooiend landschap.
Bomen wuiven zachtjes in de wind.
Een prille lente zon streelt warm in de frisse wind.
Heel in de verte, waar de weg zich verliest in een huizengroep, maakt zich een schaduw los.
Langzaam doch regelmatig naderend wordt het tot een witte sluier van lichtende mist.
Het landschap wordt kleiner, als van binnenuit opgeslokt.
Dan gaat het beeld niet meer verder.
Het panorama is niet meer te redden.
Wat rest is zicht op twee helder schitterende sterren.
Thl2018917auteursrechten voorbehouden volgens de wet

 

 

Home